Er bestaan verschillende definities en richtlijnen voor ‘Long COVID’ of ‘langdurige COVID’. Het gebruik van een bepaalde definitie voor langdurige COVID kan van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de onderzoeksresultaten. In de COVIMPACT-studie van Sciensano werd de definitie van het National Institute of Health and Care Excellence (NICE) gebruikt. NICE definieert langdurige COVID als “Het hebben van symptomen die zich ontwikkelen tijdens of na een COVID-19-besmetting, die langer dan 3 maanden aanhouden en die niet verklaard kunnen worden door een alternatieve diagnose.” [1].
1.Kernboodschappen
De epidemiologische situatie van COVID-19 in België wordt op verschillende manieren opgevolgd.
47% van de met SARS-CoV-2 besmette deelnemers aan de COVIMPACT-studie meldde drie maanden na besmetting aanhoudende langdurige COVID symptomen. Na zes maanden was dit nog 32%.
De risicofactoren voor het ontwikkelen van aanhoudende symptomen drie tot zes maanden na de initiële besmetting zijn: vrouw-zijn, het hebben van een lager opleidingsniveau, het hebben van een chronische ziekte, zwaarlijvig zijn, het hebben van minstens één symptoom tijdens de acute fase van de infectie, en opgenomen zijn in het ziekenhuis vanwege COVID-19.
De top vijf van aanhoudende langdurige COVID symptomen drie en zes maanden na een SARS-CoV-2 infectie waren vermoeidheid en uitputting, hoofdpijn, geheugenverlies, concentratieproblemen, ademhalingsproblemen en slaapstoornissen.
Deelnemers aan de COVIMPACT-studie met langdurige COVID rapporteerden een lagere gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven in vergelijking met deelnemers die volledig van hun infectie herstelden.
2.Epidemiologie van covid-19
De pandemie van de coronavirusziekte 2019 (COVID-19) begon in december 2019 in de stad Wuhan, China. COVID-19 wordt veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2 (severe acute respiratory syndrome coronavirus 2). Op 11 maart 2020 verklaarde de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie COVID-19 tot een wereldwijde pandemie.
Het virus wordt van mens op mens overgedragen via besmettelijke druppeltjes. Mensen kunnen asymptomatisch blijven of zich presenteren met een breed spectrum aan symptomen. Het risico op ernstige ziekte neemt sterk toe met de leeftijd en eerdere onderliggende aandoeningen. Voor het grote publiek zijn vaccinatie, handen wassen, sociale afstand houden, het vermijden van drukke binnenruimtes en het dragen van een gezichtsmasker de aanbevolen maatregelen om zich te beschermen. Vaccins zijn in België beschikbaar sinds januari 2021; meer informatie over vaccins vindt u hier.
Een overzicht van de wetenschappelijke informatie over COVID-19 op basis van geactualiseerde literatuuropvolging is beschikbaar in de Sciensano factsheet.
In België wordt COVID-19 opgevolgd door Sciensano
In België werd het eerste bevestigde geval gemeld op 3 februari 2020, bij een asymptomatische persoon gerepatrieerd uit Wuhan. De tweede werd bijna een maand later geregistreerd, op 1 maart; dit geval werd gevolgd door een snelle groei van het aantal gevallen na de krokusvakantie. Sindsdien verspreidt het virus zich op grote schaal in het land.
Het Belgische gezondheidsinstituut Sciensano volgt de epidemie op op basis van de gegevens die door zijn surveillancenetwerken worden verzameld en rapporteert dagelijks over de laatste cijfers en trends.
Vier sleutelindicatoren worden gevolgd; voor de eerste drie wordt een voortschrijdend gemiddelde berekend over de afgelopen 7 dagen en vergeleken met het gemiddelde van de 7 voorafgaande dagen:
het aantal bevestigde gevallen;
het aantal nieuwe ziekenhuisopnames van laboratoriumbevestigde gevallen;
het aantal sterfgevallen;
het aantal bezette bedden op intensieve zorgen.
Bovendien wordt het reproductiegetal, dat wil zeggen het gemiddelde aantal mensen dat is geïnfecteerd door een persoon die besmet is met het virus, berekend. Als het reproductiegetal hoger is dan 1, verspreidt de ziekte zich onder de bevolking.
Aanvullende indicatoren worden gevolgd zoals het aantal bezette bedden in ziekenhuizen en ICU's, vaccinatiegraad, het aantal uitgevoerde tests en het percentage van de tests dat positief is (positiviteitsratio).
Informatie over COVID-19 is beschikbaar op verschillende pagina's
Aangezien de cijfers voortdurend evolueren, verwijst deze pagina naar de belangrijkste websites waar de cijfers regelmatig worden bijgewerkt. Gegevens kunnen op verschillende plaatsen en in verschillende vormen worden geraadpleegd:
Veelgestelde vragen over de verschillende COVID-19-surveillances, de gegevensverzameling en de wijze van verslaglegging worden in een specifiek document beantwoord.
Internationale gegevens over COVID-19 kunnen op verschillende platforms worden geraadpleegd
Vergelijkingen tussen landen moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd vanwege verschillen in teststrategie, in laboratoriumcapaciteit en in de effectiviteit van de surveillance. Vergelijkingen van COVID-sterfgevallen worden ook belemmerd door verschillen in de methodologie voor het tellen van COVID-19-sterfgevallen.
Internationale epidemiologische gegevens kunnen op verschillende platformen worden geraadpleegd:
3.De prevalentie van langdurige COVID in de COVIMPACT-studie
In de COVIMPACT-studie kwam langdurige COVID voor bij 47% van de deelnemers drie maanden na een SARS-CoV-2 infectie. Zes maanden na de infectie kwam langdurige COVID nog voor bij 32% van de deelnemers. Deze cijfers komen overeen met de cijfers uit de internationale literatuur, waarin een langdurige COVID prevalentie van 47% wordt gerapporteerd op drie maanden en 30% op zes maanden na de initiële besmetting [3].
Langdurige COVID treft alle leeftijdsgroepen
Het aandeel personen met langdurige COVID verschilt licht naar gelang de leeftijd. Leeftijd is echter geen significante risicofactor. Onder de deelnemers aan de COVIMPACT-studie in de leeftijd van 18 tot 25 jaar meldde 47% aanhoudende symptomen drie maanden na een SARS-CoV-2 infectie. Dit is vergelijkbaar met het aandeel personen tussen de 26 en 45 jaar die aangaven aanhoudende symptomen te hebben (51%), maar hoger in vergelijking tot de leeftijdscategorieën 46-65 jaar (42%) en 66 plussers (36%). Na zes maanden nam de prevalentie van langdurige COVID af in alle leeftijdscategorieën. De prevalentie was op dat moment nog 27% voor personen in de leeftijd van 18-25 jaar, 26% voor 26-45 jaar, 37% voor 46-65 jaar en 21% onder 66 plussers [3].
Aandeel personen met langdurige COVID, naar leeftijd en het aantal maanden na besmetting, België. Bron: COVIMPACT-studie, Sciensano. [3]
Vrouwen hebben een 1,4 keer meer kans op langdurige COVID dan mannen
In de COVIMPACT-studie was 37% van de deelnemers man en 63% vrouw. Het aandeel personen met langdurige COVID na drie maanden is hoger bij vrouwen (56%) dan bij mannen (42%). Na zes maanden is dit percentage bij de vrouwen gedaald tot 40% en bij de mannen tot 27%. Vrouwen hebben 1,4 keer meer kans op langdurige COVID na drie en zes maanden dan mannen.
Aandeel personen met langdurige COVID naar geslacht en het aantal maanden na besmetting, België. Bron: COVIMPACT-studie, Sciensano. [3]
Laagopgeleide studiedeelnemers hebben een grotere kans op symptomen van langdurige COVID
In de COVIMPACT-studie meldde 56% van de laagopgeleide personen aanhoudende COVID-symptomen drie maanden na infectie. Dit is iets hoger dan bij hoogopgeleide personen (47%). Na zes maanden namen deze percentages af tot respectievelijk 41% en 32%.
Prevalentie van langdurige COVID naar opleidingsniveau en aantal maanden na besmetting, België. Bron: COVIMPACT-studie, Sciensano.[3]
Vermoeidheid en uitputting zijn de meest voorkomende symptomen van langdurige COVID
De meest voorkomende symptomen van langdurige COVID op drie en zes maanden na infectie zijn vermoeidheid en uitputting (49% na drie maanden en 50% na zes maanden), hoofdpijn (27% en 32%), geheugenproblemen (26% en 32%), ademhalingsproblemen (21% en 27%), slaapproblemen (19% en 22%), reukverlies (20% en 17%) en smaakverlies (14% en 13%).
Prevalentie van symptomen onder studiedeelnemers met langdurige COVID, naar het aantal maanden na besmetting, België. Bron: COVIMPACT-studie, Sciensano [3]
Langdurige COVID-patiënten rapporteerden een verminderde levenskwaliteit
De gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van deelnemers aan de COVIMPACT-studie werd beoordeeld met de EQ-5D vragenlijst. Deze vragenlijst bevat vragen over mobiliteit, autonomie, dagelijkse activiteiten, pijn/ongemak en angst/depressie. Drie maanden na infectie gaf 18% van de deelnemers met langdurige COVID aan mobiliteitsproblemen te hebben. Problemen met autonomie kwam voor bij 4% van de deelnemers, 30% had problemen met dagelijkse activiteiten, 48% had pijn/ongemak en 40% had last van angst/depressie. Na zes maanden was dit nog 21% (mobiliteit), 5% (autonomie), 33% (dagelijkse activiteiten), 56% (pijn) en 49% (angst /depressie).
Levenskwaliteit-score naar de verschillende dimensies van kwaliteit van leven en het aantal maanden na besmetting, België Bron: COVIMPACT-studie, Sciensano [3]
Op basis van de vragenlijsten werd bij de COVIMPACT-deelnemers een gemiddelde score voor de subjectieve zelf-gerapporteerde gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven berekend vóór hun SARS-CoV-2-infectie, op het ogenblik van de infectie en drie en zes maanden na de infectie. Vóór de besmetting bedroeg de gemiddelde score voor levenskwaliteit 92,6/100 en deze daalde aanzienlijk op het ogenblik van de besmetting tot 81,7/100. Voor de scores drie en zes maanden na de infectie werd een vergelijking gemaakt tussen mensen die herstelden van hun infectie en degenen die langdurige COVID hadden. Mensen die herstelden van de infectie hadden een hogere kwaliteit van levens drie en zes maanden na de infectie (95,7/100 en 95,8/100) dan mensen met langdurige COVID (86/100 en 83,6/100).
Gemiddelde score voor gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, naar het aantal maanden na besmetting, België Bron: COVIMPACT-studie, Sciensano [3]
Naast zijn bewakingsopdracht is Sciensano ook betrokken bij wetenschappelijke onderzoeksprojecten rond COVID-19. Sciensano neemt als coördinator of partner deel aan projecten die tot doel hebben het virus en zijn effecten op de volksgezondheid beter te begrijpen. Een overzicht van de lopende projecten kan hier geraadpleegd worden.
Specifieke aspecten van COVID-19 monitoring, preventie en controle zijn gedelegeerd naar het regionale niveau. Meer informatie over deze aspecten is beschikbaar via de volgende websites:
Bent u een gezondheidswerker, dan vindt u de procedures voor het behandelen van COVID-gevallen op de website van Sciensano
Achtergrond
In België en in de rest van de wereld ging in het begin van de COVID-19-pandemie alle aandacht naar de behandeling van de acute ziektesymptomen. Maar uit recentere rapporten is gebleken dat sommige patiënten blijvende symptomen ervaren na de acute fase van de besmetting [4][5]. Dit syndroom wordt nu “long COVID” of „langdurige COVID” genoemd [6].
Momenteel is er geen consensus over de definitie van langdurige COVID en de mensen die eraan lijden hebben verschillende symptomen die meerdere oorzaken kunnen hebben. In december 2020 heeft het National Institute for Health (NICE) de volgende definitie van langdurige COVID voorgesteld: Het hebben van symptomen die zich ontwikkelen tijdens of na een COVID-19-besmetting, die langer dan drie maanden aanhouden en die niet verklaard kunnen worden door een alternatieve diagnose [1]. Er zijn momenteel echter weinig gegevens en informatie over de langetermijnsgevolgen van een COVID-19-besmetting en de fysieke, mentale en sociale gevolgen ervan.
In de COVIMPACT-studie worden twee definities gebruikt om langdurige COVID drie en zes maanden na de acute infectie te beschrijven: (1) drie maanden na de SARS-CoV-2-infectie ten minste één symptoom hebben dat verband houdt met de SARS-CoV-2-infectie, (2) zes maanden na de SARS-CoV-2-infectie nog steeds ten minste één aanhoudend symptoom hebben dat verband houdt met de SARS-CoV-2-infectie. Het doel van het COVIMPACT-project is een cohort samen te stellen van mensen die positief zijn getest op COVID-19, teneinde:
het bestuderen van de langetermijnevolutie van een COVID-19-besmetting op de fysieke, mentale en sociale gezondheid
het identificeren van de risicogroepen en de factoren die verband houden met een gunstige/ongunstige evolutie
COVIMPACT is een online, prospectieve, observationele cohortstudie. De doelgroep zijn mensen met een COVID-19-besmetting bevestigd door een laboratoriumtest. Wanneer een COVID-19-test positief is, dan stuurt het laboratorium de informatie naar een centrale databank die door de callcenters wordt gebruikt om COVID-19-gevallen te contacteren en hun contacten op te sporen. Aan het einde van het gesprek informeren de medewerkers van het callcenter de mensen van 18 jaar en ouder over onze online enquête en vragen hen of ze akkoord gaan een link via sms te ontvangen met meer informatie over de studie, er eventueel aan willen deelnemen en de eerste vragenlijst willen invullen. Elke drie maanden stuurt Sciensano vervolgvragenlijsten tot het einde van de studie in april 2023. Afhankelijk van het tijdstip waarop de deelnemers in de studie worden opgenomen, varieert de follow-up van drie maanden tot twee jaar. Tussen 29 april 2021 en 1 mei 2022 hebben 2092 mensen de eerste vragenlijst en de twee follow-upvragenlijsten (drie en zes maanden na besmetting) ingevuld. Volledige details over de steekproef en de opzet worden beschreven in het meest recente COVIMPACT-studierapport.
Een bevestigd geval wordt gedefinieerd als een persoon waar de diagnose van COVID-19 infectie bevestigd werd door een moleculaire of antigeen test.
Langdurige COVID
In de COVIMPACT-studie van Sciensano werd de definitie van het National Institute of Health and Care Excellence (NICE) gebruikt. NICE definieert langdurige COVID als “Het hebben van tekenen en symptomen die zich ontwikkelen tijdens of na een COVID-19-besmetting, die langer dan 3 maanden aanhouden en die niet verklaard kunnen worden door een alternatieve diagnose.”
Voortschrijdend gemiddelde
Het voortschrijdend gemiddelde wordt berekend als het gemiddelde aantal gevallen gedurende de afgelopen 7 dagen. Het voortschrijdend gemiddelde vlakt de dagelijkse schommelingen uit en is daarom een meer robuuste manier om trends te evolueren dan het aantal gevallen dat zich de afgelopen dag heeft voorgedaan.
Reproductiegetal
Het gemiddelde aantal mensen dat wordt geïnfecteerd door een persoon met het virus besmet is. Als het reproductiegetal hoger is dan 1, verspreidt de ziekte zich onder de bevolking.
Positiviteitsratio
De positiviteitsratio is het percentage van alle uitgevoerde COVID-19-tests dat positief is.
Referenties
National Institute for Health and Care Excellence,(NICE). (2020). COVID-19 rapid guideline: Managing COVID-19. NICE. https://www.nice.org.uk/guidance/ng191
Smith P, Charafeddine R, Drieskens S, De Pauw R, De Ridder K, Demarest S, Van Cauteren D. Etude COVIMPACT : Infection COVID-19 et ses implications physiques, mentales et sociales à long terme – Résultats du suivi à 3 et 6 mois suivant l’infection. Bruxelles, Belgique. Juin 2022. Numéro de dépôt : D/2022.14.440/36 DOI : /10.25608/gyzc-w673
Amdal, C. D., Pe, M., Falk, R. S., Piccinin, C., Bottomley, A., Arraras, J. I., Darlington, A. S., Hofsø, K., Holzner, B., Jørgensen, N. M. H., Kulis, D., Rimehaug, S. A., Singer, S., Taylor, K., Wheelwright, S., & Bjordal, K. (2021). Health-related quality of life issues, including symptoms, in patients with active COVID-19 or post COVID-19; a systematic literature review. Quality of Life Research. https://doi.org/10.1007/s11136-021-02908-z
Taquet, M., Dercon, Q., Luciano, S., Geddes, J. R., Husain, M., & Harrison, P. J. (2021). Incidence, co-occurrence, and evolution of long-COVID features : A 6-month retrospective cohort study of 273,618 survivors of COVID-19. PLOS Medicine, 18(9), e1003773. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.100377
Het totale aantal mensen met de nieuwe diagnose hiv in 2022 is licht gestegen ten opzichte van 2021. De neerwaartse trend in het totale aantal mensen met de diagnose hiv zet echter door.
In 2022 was 68% van de nieuwe hiv-diagnoses bij mannen. De meeste mensen met de diagnose hiv behoorden tot de leeftijdsgroep 20-49 jaar.
Een afname van het aantal nieuwe diagnoses in 2022 werd waargenomen onder mannen die seks hebben met mannen (MSM), waarbij deze neerwaartse trend zich voortzette ten opzichte van voorgaande jaren. Er is echter een toename van het aantal diagnoses onder MSM tussen de 20 en 29 jaar gedurende 2 opeenvolgende jaren.
Er is een toename in hiv-diagnoses onder heteroseksuele vrouwen uit Afrika ten zuiden van de Sahara.
In Brussel is het aantal nieuwe hiv-diagnoses hoger dan in de andere regio's van België, wat erop wijst dat infectie met hiv vooral een stedelijk verschijnsel is.
2.Nieuwe diagnoses van hiv-infecties in 2022
In 2022 werden in België 597 nieuwe diagnoses van hiv-infecties gesteld (5,1 nieuwe diagnoses per 100.000 inwoners, of gemiddeld 1,6 gevallen per dag). Daarvan waren 68% van de nieuwe diagnoses bij mannen en 77% van de nieuwe hiv-infecties werd vastgesteld bij mensen tussen de 20 en 49 jaar oud.
Het aantal nieuwe hiv-diagnoses is in 2022 gestegen - maar nog altijd lager dan in de voorgaan de jaren
Het aantal nieuwe hiv-diagnoses is in 2022 met 14% gestegen ten opzichte van 2021. Maar in vergelijking met de voorgaande jaren is het totale aantal nieuwe hiv-diagnoses nog steeds aanzienlijk lager (-12% ten opzichte van 2019).
Sinds de start van de hiv-epidemie begin jaren 80 en het einde van het jaar 2022 werden er in totaal 31.139 personen met hiv gediagnosticeerd en 5.458 gevallen van aids geregistreerd.
In Brussel is het aantal nieuwe hiv-diagnoses hoger dan in de rest van België
In 2022 werden van de 597 nieuwe diagnoses; 194 diagnoses gesteld in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, 249 in het Vlaamse Gewest, 147 in het Waalse Gewest en 7 nieuwe-diagnoses werede gesteld bij Belgen die in het buitenland verbleven.
Wanneer rekening wordt gehouden met het aantal inwoners, zijn de diagnosepercentages in het Vlaamse en Waalse Gewest vergelijkbaar, terwijl het percentage in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest veel hoger ligt. Dit verschil is niet verrassend, aangezien een hogere prevalentie van hiv een veel voorkomend fenomeen is in grote steden. Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest kan in feite beschouwd worden als een grote stad - met de sociaal-culturele kenmerken van een stedelijke context - terwijl de andere twee gewesten een mix zijn van landelijke, semi-stedelijke en stedelijke contexten.
Het aantal nieuwe diagnoses is lager dan in de jaren voor 2020, hoewel er een lichte stijging is in de drie regio's in 2021 en 2022
De daling die de afgelopen tien jaar op nationaal niveau werd vastgesteld, wordt weerspiegeld in de drie gewesten, met bijzonder weinig diagnoses in 2020, gevolgd door een lichte stijging in 2021 en 2022. Deze recente stijging is vooral te zien in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest.
Diversificatie in de twee voornaamste populaties in België
De hiv-epidemie in België treft voornamelijk twee populaties: mannen die seks hebben met mannen (MSM), voornamelijk van Belgische of andere Europese nationaliteit, en mannen en vrouwen die het virus hebben opgelopen via heteroseksuele relaties voornamelijk afkomstig uit sub-Sahara-Afrika.
Zowel bij MSM als bij heteroseksuelen verandert de verdeling van nationaliteiten echter aanzienlijk in de loop van de tijd. Onder mensen die besmet zijn via heteroseksueel contact neemt het aandeel mensen met een sub-Saharaanse nationaliteit af (van 54% in 2013 naar 44% in 2022). In 2022 is het aantal diagnoses onder heteroseksuelen echter met 26% gestegen ten opzichte van 2021. Deze stijging is voornamelijk te wijten aan het grote aantal diagnoses onder heteroseksuele vrouwen van sub-Saharaanse afkomst.
In 2022 werden 248 nieuwe hiv-diagnoses gesteld onder MSM. Dit is een daling van 5% ten opzichte van 2021, waarmee de neerwaartse trend van de afgelopen jaren wordt voortgezet. Terwijl we een daling van 17% onder MSM van Belgische nationaliteit vaststelden, is het aantal diagnoses bij mensen met een Latijns-Amerikaanse nationaliteit toegenomen. In 2022 was de helft van de hiv-diagnoses onder MSM bij Belgen, 19% had een Latijns-Amerikaanse nationaliteit en 17% had een niet-Belgische Europese nationaliteit. In de leeftijdsgroep 20-29 jaar is er een toename van het aantal diagnoses in de afgelopen 2 jaar (+34% ten opzichte van 2021).
Meer dan duizend mensen in België leven met een niet gediagnosticeerde hiv-infectie
In 2022 schatte Sciensano het aantal mensen met een niet-gediagnosticeerde hiv-infectie [1] op basis van een tool ontwikkeld door ECDC [2]: 627 mensen met hiv in België waren zich niet bewust van hun seropositiviteit. Deze schattingen moeten echter met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, gezien de aanzienlijke onzekerheid rond de schattingen voor de laatste 2 jaar afgeleid uit dit model. Op basis van de ECDC-tool lijkt het aantal mensen met niet-gediagnosticeerde hiv in België sinds 2011 gestaag te dalen.
Seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) zoals het humaan immunodeficiëntie virus (hiv) worden voornamelijk verspreid door seksueel contact van persoon tot persoon. Daarnaast kan hiv worden overgedragen via bloedproducten en weefseloverdracht en van moeder op kind tijdens zwangerschap of borstvoeding.
Hiv kan zonder symptomen aanwezig zijn, wat de overdracht ervan kan vereenvoudigen. Hiv is één van de meest ernstige overdraagbare ziekten in Europa. Infectie met het virus kan, indien geen antiretrovirale (ART) behandeling wordt gestart, leiden tot ernstige moribiditeit (acquired immunodeficiency syndrome (aids)) en vereist een levenslange behandeling.
Hiv is een vermijdbare infectie, die voorkomen kan worden omdat de overdracht grotendeels te voorkomen is door gedragsmaatregelen (vb. veilig seksueel contact en/of veilige injectienaalden). Daarom is de hiv-incidentie in een bepaalde populatie een indicator voor het succes of falen van beschikbare preventiestrategieën. Sinds 2017 wordt het gebruik van pre-exposure profylaxe tegen hiv (PrEP) in België terugbetaald.
Surveillance van hiv in België
De epidemiologische surveillance van hiv in België dateert van 1985 en wordt uitgevoerd door Sciensano op basis van de registratie van de nieuwe hiv-diagnoses. Deze gegevens worden gerapporteerd door de zeven aids-referentielaboratoria die alle bevestigingen van positieve hiv-screeningtests uitvoeren. Naast de registratie van het aantal nieuw gediagnosticeerde hiv-positieven, verzamelen de laboratoria ook epidemiologische basisgegevens over geslacht, leeftijd, nationaliteit, waarschijnlijke besmettingsweg en klinisch stadium op het moment van de diagnose. Sciensano verzamelt ook gegevens over de mensen met hiv (PLWH) in België (hiv-cohortgegevens) van de aids-referentielaboratoria en de hiv-referentiecentra.
Naast de nieuw gediagnosticeerde gevallen, schat Sciensano ook het totaal aantal mensen met hiv in, waardoner zij die nog niet gediagnosticeerd zijn [1] en zij die leven met een gediagnosticeerde infectie. Om de niet gediagnosticeerde populatie van patiënten met hiv te schatten wordt een instrument gebruikt dat werd ontwikkeld aanhet European Center for Disease Prevention and Control (ECDC), genaamd de ECDC hiv Modeling Tool [2]. De hiv-cohortgegevens worden gebruikt om het aantal mensen met een gediagnosticeerde infectie te schatten.
Het ECDC en het Regionaal Bureau voor Europa van de WHO coördineren gezamenlijk de hiv/aids-surveillance in Europa [3]. Het is echter moeilijk om de beschikbare gegevens internationaal te kunnen vergelijken, aangezien er grote verschillen zijn in de nationale surveillancesystemen qua rapportering en vertraging in de rapportering.
Definities
Hiv/aids
Hiv en aids zijn de afkortingen van "Human Immunodeficiency Virus" (hiv) en "Acquired Immune Deficiency Syndrome" (aids). Een hiv-infectie is initieel meestal asymptomatisch, hoewel mensen soms griepachtige symptomen kunnen ervaren. Dit wordt gevolgd door een langdurige periode zonder symptomen. Als de infectie voortschrijdt, verstoort dit meer het immuunsysteem, waardoor het risico op het ontwikkelen van infecties zoals tuberculose, evenals andere opportunistische infecties en tumoren die zeldzaam zijn bij mensen met een normale immuunfunctie, toeneemt. Deze late symptomen van infectie worden aids genoemd. Sinds het einde van de jaren negentig bestaat er efficiënte antiretrovirale behandeling die de progressie van de ziekte kan afremmen.
Nieuwe hiv-diagnoses
Een nieuwe hiv-diagnose wordt gedefinieerd als een eerste hiv-diagnose. Mensen, voornamelijk mensen uit het buitenland, met een hiv-diagnose of in zorg voor hiv in een ander land voordat hun diagnose in België werd bevestigd, worden apart behandeld. Mensen met een gekende hiv-infectie vertegenwoordigen geen populatie die voordeel had kunnen halen uit preventiemaatregelen in België en worden daarom apart gepresenteerd. Meer informatie over hen is te vinden in het epidemiologisch jaarverslag.
Op de volgende pagina worden gegevens over griep en griepaal syndroom tijdens het griepseizoen 2018-2019 gerapporteerd. Door een toename van de werkdruk in verband met de COVID-19 epidemie zijn de definitieve cijfers voor het griepseizoen 2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022 nog niet beschikbaar. In de tussentijd nodigen wij u uit om volgende pagina te raadplegen met de meest recente gegevens:
Gemiddeld worden in België jaarlijks ongeveer 600.000 mensen getroffen door griepachtige aandoeningen, d.w.z. ongeveer 5% van de totale bevolking. Ongeveer 50-60% van deze gevallen zijn echte griepgevallen.
Hoewel het griepaal syndroom in de meeste gevallen een goedaardige ziekte is, vereist ongeveer 2% tot 3% van de griepgevallen ziekenhuisopname. Van de gehospitaliseerde gevallen ontwikkelt 13% ernstige complicaties, die bij 6% van de gehospitaliseerde gevallen zelfs fataal zijn; meer dan 80% van deze sterfgevallen komt doorgaans echter voor bij mensen van 65 jaar en ouder.
De Belgische griepepidemie van het seizoen 2018-19 duurde 8 weken, wat gemiddeld was in vergelijking met voorgaande seizoenen. Naar schatting 506.000 Belgen raadpleegden hun huisarts voor griepachtige symptomen. De ernstindicatoren gaven aan dat deze griepepidemie niet ernstiger was dan de voorgaande griepseizoenen.
2.Achtergrond
Het griepaal syndroom is een medische diagnose van mogelijke griep of andere ziekte die een reeks gelijkaardige symptomen veroorzaakt. Deze symptomen omvatten meestal koorts, koude rillingen, malaise, droge hoest, verlies van eetlust, lichaamspijnen en misselijkheid, en kennen meestal een plots begin. In de meeste gevallen is griepaal syndroom een goedaardige ziekte, maar voor ouderen, zwangere vrouwen en mensen met chronische ziekten kunnen de complicaties van griep gevaarlijk zijn.
Griepaal syndroom wordt veroorzaakt door verschillende respiratoire pathogenen, waaronder het influenzavirus, het parainfluenzavirus, adenovirus, RSV en Mycoplasma pneumoniae. De influenza A(H1N1) en A(H3N2) virussen evenals het influenza B-virus zijn de oorzaak van seizoensgriepepidemieën in België en circuleren elk jaar in verschillende mate. Vaccinatie blijft de beste manier om overdracht, complicaties en ziekenhuisopname van griep te voorkomen.
Sciensano coördineert peilnetwerken van huisartsen en ziekenhuizen om de permanente bewaking van de incidentie van griep/griepaal syndroom en de intensiteit en ernst van griepepidemieën te waarborgen. De epidemische drempel is het minimum aantal huisartsenconsulten voor griepachtige symptomen per 100.000 inwoners per week dat nodig is om officieel van een epidemie te spreken. Dit aantal wordt berekend door het European Centre for Disease prevention and Control (ECDC) en varieerde in de afgelopen 5 jaar tussen 135 en 157 huisartsenbezoeken per 100.000 inwoners. Sciensano herbergt ook het Nationaal Referentiecentrum (NRC) voor het influenzavirus.
Op internationaal niveau wordt griepbewaking en paraatheid voor pandemieën gecoördineerd door ECDC en de Wereldgezondheidsorganisatie.
De Belgische griepepidemie van het seizoen 2018-19 duurde 8 weken, wat gemiddeld was in vergelijking met voorgaande seizoenen. De epidemiologische drempel werd overschreden van week 4/2019 (21 januari tot 27 januari 2019) tot week 11/2019 (11 maart tot 17 maart 2019). De epidemie was van gemiddelde activiteit.
Van week 40/2018 tot week 18/2019 werden respiratoire monsters van patiënten met de diagnose van griepaal syndroom verzameld door het netwerk van huisartsenpeilpraktijken en geanalyseerd in het Nationaal Referentiecentrum voor influenzavirus. Van deze monsters was 53% positief voor griepvirussen.
Op basis van surveillance via het het netwerk van huisartsenpeilpraktijken werd geschat dat ongeveer 506.000 Belgen hun huisarts raadpleegden voor griepachtige symptomen en, als ze allemaal systematisch werden getest, ongeveer 307.000 van hen daadwerkelijk met het griepvirus zouden zijn besmet.
Alle leeftijdsgroepen werden getroffen in ongeveer dezelfde weken tijdens de epidemie, met piekincidenties in weken 7/2019 en 8/2019.
Hoewel er veel ziekenhuisopnames waren voor een ernstige acute luchtweginfectie (severe acute respiratory tract infection, SARI) tijdens dit intense seizoen, gaven de ernstindicatoren van de bevestigde griepgevallen (geschat via het netwerk van 6 peilziekenhuizen) aan dat deze griepepidemie niet ernstiger was dan de voorgaande griepseizoenen.
De gemiddelde verblijfsduur voor een ernstige griepinfectie tijdens dit seizoen was 8,8 dagen (variërend in leeftijd van 3,6 dagen in de leeftijd van 0-4 tot 13,3 dagen bij personen van 85 jaar en ouder). Dit was vergelijkbaar met de andere seizoenen.
Ongeveer 2% tot 3% van de mensen met griep werd in het ziekenhuis opgenomen. Hiervan ontwikkelden 13% ernstige complicaties, die bij 6% van de gehospitaliseerde patiënten fataal bleken; deze cijfers zijn echter vergelijkbaar met die van de voorgaande griepseizoenen. De overgrote meerderheid van de patiënten met ernstige complicaties had reeds bestaande comorbiditeit (91%).
Sterfgevallen werden alleen waargenomen bij mensen van 54 jaar en ouder en 90% van deze sterfgevallen waren bij patiënten met een of meer comorbiditeiten. De mediane leeftijd van overlijden van patiënten zonder comorbiditeit was 87 jaar (spreiding: 71-90 jaar) en de mediane leeftijd van overlijden van patiënten met comorbiditeit was 79 jaar (spreiding: 54-97 jaar).
Internationale vergelijking
De waarnemingen in België waren in lijn met die in de rest van Europa.
Op Europees niveau begon de griepactiviteit in week 49/2018, piekte in week 7/2019 en keerde terug naar basisniveau in week 17/2019. Influenzavirussen begonnen op hoge niveaus te circuleren in week 52/2018 tot week 12/2019.
Patiënten die intensieve zorg vereisten, waren voornamelijk 65 jaar en ouder, maar in bepaalde landen was er een aanzienlijk aantal ziekenhuisopnames bij personen van 40-64 jaar.
Elk jaar bezoeken tussen 300.000 en 900.000 mensen hun huisarts vanwege griepaal syndroom in België. Hiervan wordt het jaarlijkse aantal griepinfecties geschat tussen 116.000 en 472.000.
Sinds 2012 heeft 11% à 15% van de gehospitaliseerde patiënten met een bevestigde griepinfectie ernstige complicaties ontwikkeld. Bij 4% tot 9% van de gehospitaliseerde patiënten zijn deze complicaties fataal gebleken.
Griepaal syndroom kan worden veroorzaakt door het influenzavirus maar ook door een verscheidenheid aan andere microbiële agentia. Influenza-infectie veroorzaakt een klinisch syndroom dat bijgevolg niet gemakkelijk te onderscheiden is van andere infecties van de luchtwegen. Griepaal syndroom wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als een acute luchtweginfectie met gemeten koorts van ≥38°C, met hoest, en met een aanvang binnen de laatste 10 dagen.
Severe acute respiratory tract infection (SARI)
SARI wordt door de Wereldgezondheidsorganisatie gedefinieerd als een acute infectie van de luchtwegen met een geschiedenis van koorts of gemeten koorts van ≥38°C, met hoest, met een aanvang binnen de laatste 10 dagen, en met een nood aan ziekenhuisopname. De SARI-definitie is bedoeld om zowel de griepgerelateerde pneumonie als griepgerelateerde exacerbaties van chronische ziekten zoals astma of hartaandoeningen vast te leggen.
Referenties
Bossuyt N, Bustos Sierra N, Thomas I, Barbezange C, Van Cauteren D, Vermeulen M. Surveillance of influenza-like illness in season 2018-2019. Brussels: Sciensano; 2020. Available from https://epidemio.wiv-isp.be/ID/diseases/Pages/Influenza.aspx.
België is een land met een lage tuberculose-incidentie, met 7,4 nieuwe tuberculosegevallen per 100.000 inwoners in 2022.
Er waren belangrijke gewestelijke verschillen, waarbij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de hoogste incidentie had (22,2 tuberculosegevallen per 100.000 inwoners).
De incidentie van tuberculose was hoger bij mannen, ongeacht leeftijd, gewest of nationaliteit, met uitzondering van jongere mensen (0-44 jaar) in Vlaanderen, waar de incidentie iets hoger was bij vrouwen.
Er werden meer gevallen gemeld in grote steden, waarbij Brussel de hoogste incidentie meldde.
In België kwam 62% van de tuberculosegevallen voor bij mensen die niet de Belgische nationaliteit hadden.
2.Tuberculose-incidentie
België is een land met een lage tuberculose-incidentie met 7,4 gevallen per 100.000 inwoners in 2022
In 2022 werden 852 nieuwe gevallen van tuberculose gemeld in België (7,4 gevallen/100.000 inwoners). Mannen werden ongeveer 2 keer vaker door de ziekte getroffen dan vrouwen, met 68% van de nieuwe gevallen bij mannen in 2022 in België. Van alle gevallen was 39% van de tuberculosepatiënten die in 2022 werden gediagnosticeerd, tussen 25 en 44 jaar oud.
Van alle Belgische gewesten heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de hoogste tuberculose-incidentie
Van het totaal aantal nieuw geregistreerde gevallen werd 44% tuberculosegevallen geregistreerd in het Vlaams Gewest (n=371), 32% in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (n=272) en 25% in het Waals Gewest (n=209). Rekening houdend met het aantal inwoners in elk gewest, was de incidentie vier keer hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (22,2 gevallen/100.000) in vergelijking met het Waals Gewest (5,7 gevallen/100.000) en het Vlaams Gewest (5,5 gevallen/100.000). De incidentiecijfers in het Vlaams Gewest en het Waals Gewest waren vergelijkbaar, met iets hogere cijfers in het Waals Gewest.
Tuberculose komt vaker voor bij mensen met een buitenlandse nationaliteit
In 2022 vond 62% van de nieuwe tuberculosegevallen plaats bij mensen met een buitenlandse nationaliteit in België. Dit aandeel was hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (70%) in vergelijking met het Waals Gewest en het Vlaams Gewest (respectievelijk 54% en 62%). Onder Belgen was de incidentie 4,3 keer hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (10,3/100.000) in vergelijking met het Vlaams Gewest (2,4/100.000), en 3,4 keer hoger in vergelijking met het Waals Gewest (3,0/100.000). Bij niet-Belgen was de incidentie 1,5 keer hoger in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (43,5/100.000) in vergelijking met het Vlaams Gewest (29/100.000), en 1,2 keer hoger in vergelijking met het Waals Gewest (34,8/100.000).
De verdeling van de incidentie naar leeftijd en geslacht varieerde volgens de nationaliteit in 2022. Bij de Belgen nam de incidentie toe met de leeftijd bij mannen, met een piek in de leeftijdsgroep 60-74 jaar. De incidentie was hoger bij mannen dan bij vrouwen in alle leeftijdscategorieën, behalve bij kinderen (0-14 jaar). De algemene man-vrouwverhouding nam toe met de leeftijd, waarbij de incidentie 4,0 keer hoger was bij mannen boven de 75 jaar.
Onder niet-Belgen werd de hoogste incidentie waargenomen in de leeftijdsgroep 15-29 jaar, met bijzonder hoge percentages bij mannen. De laagste incidentie onder niet-Belgen werd waargenomen bij vrouwen tussen 60 en 74 jaar en bij jongens (0-14 jaar). Als we kinderen (0-14 jaar) buiten beschouwing laten, was de incidentie 1,6 tot 4,3 keer hoger bij mannen dan bij vrouwen in alle leeftijdsgroepen, met de hoogste man-vrouw verhoudingen in de leeftijdsgroepen 60-74 jaar en 15-29 jaar.
Gevallen van tuberculose worden vaker gemeld in de grotere steden in België
In 2022 kwam tuberculose vaker voor in grote steden waar meer risicogroepen wonen:
De incidentie in de stad Brussel was het hoogst (22,2 nieuwe gevallen/100.000); het was 3 keer hoger in vergelijking met de algemene incidentie in België (7,4 nieuwe gevallen/100.000).
De incidentie was ook hoog in Antwerpen (14,9 nieuwe gevallen/100.000), gevolgd door Gent (11,7 nieuwe gevallen/100.000), Luik (11,3 nieuwe gevallen/100.000) en Charleroi (10,9 nieuwe gevallen/100.000).
Brugge was de enige stad waar de tuberculose-incidentie lager was dan het nationale gemiddelde (5,1 nieuwe gevallen/100.000).
Het aantal nieuwe gevallen van tuberculose neemt al meer dan 40 jaar af, hoewel de afname sinds de jaren negentig vertraagt en de laatste jaren stagneert. De incidentie daalde in 2007 voor het eerst onder het niveau van 10 gevallen/100.000, waardoor het land tot de landen met een lage incidentie behoort. In 2022 bleef de incidentie (7,4 gevallen/100.000; n=852) laag en was zelfs iets lager vergeleken met de incidentie van 2021 (7,6 gevallen/100.000; n=875). Het is iets hoger dan in 2020 (7,2/100.000), wat de laagste incidentie was die ooit in België werd waargenomen, wat waarschijnlijk te wijten is aan de context van de COVID-19-pandemie (waaronder moeilijke toegang tot zorg, complexere gegevensverzameling, onderrapportage, insluitingsmaatregelen, barrièremaatregelen, voorzien in noodopvang voor bevolkingsgroepen, grenssluitingen, enz.) Terwijl de lagere incidenties in 2020 en 2021 konden worden verklaard door COVID-19, is dit niet langer het geval voor de lage incidentie in 2022.
Sinds 1981 daalt de incidentie in alle drie de gewesten, met meer variaties in Brussel:
In het Waals Gewest daalde de incidentie tot 5,7/100.000 in 2022, na een statistisch niet-significante stijging tot 7,2/100.000 in 2021, tegenover 5,6/100.000 in 2020.
In het Vlaams Gewest steeg de incidentie tot 5,5 gevallen/100.000 in 2022, na een aanhoudende daling van 5,4 gevallen/100.000 in 2020 tot 5,1 gevallen/100.000) in 2021.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest daalde de incidentie licht van 22,8 gevallen/100.000 in 2021 tot 22,2 gevallen/100.000 in 2022.
Hoewel België een land met een lage incidentie is, staat het op de derde plaats van EU-landen wat betreft tuberculose-incidentie
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)[4] lag de geschatte incidentie in Belgie in 2022 boven het EU-14 -gemiddelde, waardoor het land na Portugal en Luxemburg de 3e plaats in de EU-14 innam.
Internationale vergelijkingen op basis van gerapporteerde gegevens moeten met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd, omdat de methoden voor het verzamelen van gegevens per land verschillen. Daarom heeft de Global Task Force on TB Impact Measurement van de WHO [1] een methodologie ontwikkeld om rekening te houden met onderrapportage, over- en onderdiagnose in tuberculoseschattingen. Dit verklaart waarom de incidentie in België in deze internationale vergelijking (7,8 nieuwe gevallen per 100.000) anders is dan de incidentie uit de publicatie van het Belgische tuberculoseregister (7,4 gevallen per 100.000).
Tuberculose-incidentie per 100.000, EU-14-landen, 2022 Bron: WHO/ECDC [4]
Tuberculose is een ziekte die wordt veroorzaakt door een bacterie genaamd Mycobacterium tuberculosis die meestal de longen aantast.
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) doen zich elk jaar meer dan 10 miljoen nieuwe gevallen van tuberculose voor. De ziekte staat wereldwijd in de top 10 van doodsoorzaken en is na COVID-19 in 2022 de tweede doodsoorzaak door één infectieagens. België behoort tot de “landen met een lage incidentie” met minder dan 10 nieuwe gevallen van tuberculose per 100.000 inwoners per jaar [1].
Tuberculose kan tegenwoordig effectief behandeld worden met een succespercentage van 81% in 2021 in België. In België is de behandeling gratis voor de hele bevolking, ook voor mensen zonder ziektekostenverzekering. Toch sterft nog 7,4% van de tuberculosepatiënten voor het einde van de behandeling [2].
De belangrijkste risicofactoren voor tuberculose zijn contacten met geïnfecteerde mensen, armoede, slechte voedingstoestand en immunodeficiëntie. Sommige mensen lopen meer kans om besmet te raken met tuberculose omdat ze meer blootstaan aan de risicofactoren, zoals gezondheidswerkers en kwetsbare bevolkingsgroepen zoals daklozen, gevangenen en migranten afkomstig uit landen met een hoge tuberculoseprevalentie.
De incidentie wordt berekend als het aantal nieuwe gevallen gedeeld door het aantal mensen dat geregistreerd staat in het nationale register. De incidentie bij niet-Belgen is licht overschat, omdat gevallen bij niet-geregistreerde migranten worden meegeteld in de teller, terwijl de noemer alleen de geregistreerde migranten kon omvatten.
Definities
EU-14
De EU-14 bestaat uit alle landen die tussen 1995 en 2004 deel uitmaakten van de Europese Unie: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje en Zweden. We vergelijken de Belgische gezondheidstoestand met die van de EU-14 omdat deze landen gelijkaardige socio-economische omstandigheden hebben. Let op: Het Verenigd Koninkrijk is niet opgenomen omdat het de EU heeft verlaten.
Tuberculosegeval
Volgens de door de WHO aanbevolen definities [5] wordt een tuberculosegeval gedefinieerd als een geval van actieve tuberculose dat klinisch gediagnosticeerd is door een clinicus of een andere arts of bacteriologisch bevestigd is. Klinisch gediagnosticeerde gevallen omvatten “gevallen gediagnosticeerd op basis van röntgenafwijkingen of suggestieve histologie en extrapulmonale gevallen zonder laboratoriumbevestiging”. [5].