Een goed werkend gezondheidssysteem moet financieel toegankelijk zijn voor zoveel mogelijk mensen. Wanneer mensen noodzakelijke zorg of behandelingen moeten beperken of uitstellen vanwege de kosten of moeten afzien van andere basisbehoeften om gezondheidszorg te kunnen betalen, dan kunnen we stellen dat het zorgsysteem financieel niet toegankelijk is. Dat probleem is des te prangender omdat het onderbreken of uitstellen van een behandeling de gezondheid van het individu verder kan doen verslechteren, wat kan leiden tot hogere kosten voor de patiënt en voor het zorgsysteem. Gezinnen met lage inkomens ondervinden de grootste problemen om een betaalbare toegang te hebben tot gezondheidszorg.
Dit deel bevat volgende indicatoren over financiële toegankelijkheid:
- Bevolking gedekt door de verplichte ziekteverzekering (A-1)
- Eigen betalingen van de gezinnen (A-2 tot A-5)
- Uitstel van medische zorg/tandzorg omwille van financiële redenen (A-6, A-7)
- Toegang tot zorgverleners die werken aan de officiële tarieven (A-8, A-9)
Bevolking gedekt door de verplichte ziekteverzekering (A-1)
België heeft een verplicht ziekteverzekeringssysteem dat in principe alle personen dekt die legaal in het land verblijven ("universele dekking"), ongeacht hun statuut. Zo komen werknemers, zelfstandigen, ambtenaren, werkloze personen of personen met een beperking, gepensioneerden, studenten en buitenlanders die wettelijk in België verblijven allemaal in aanmerking, evenals de personen die ze ten laste hebben (bv. kinderen). Om van de verplichte ziekteverzekering te kunnen genieten, moeten ze ingeschreven zijn bij een ziekenfonds van hun keuze. Mensen met voldoende beroepsinkomen (en sommigen met een vervangingsinkomen, bv. gepensioneerden) dragen via sociale bijdragen verplicht bij aan de financiering van de ziekteverzekering.
Sommige kwetsbare groepen worden niet gedekt door de verplichte ziekteverzekering (personen zonder wettig verblijf, asielzoekers en daklozen in bepaalde omstandigheden, ...), maar hebben wel toegang tot een beperkter aanbod aan gezondheidsdiensten (gekend onder de naam "dringende medische hulp"). Er bestaan geen goede gegevens over de omvang van de bevolkingsgroepen zonder dekking; ze zijn bijgevolg ook niet opgenomen in de analyse.
Deze indicator meet het percentage van de bij een ziekenfonds aangesloten bevolking dat volledig voldoet aan de administratieve en financiële vereisten (en dus gedekt is door de verplichte verzekering).
Resultaten
- In 2022 was bijna de hele Belgische bevolking gedekt door de verplichte ziekteverzekering (99,1%). Een klein deel ondervindt nog steeds moeilijkheden om te voldoen aan alle administratieve vereisten. Dat cijfer is stabiel gebleven tussen 2010 en 2022.
- De verschillen tussen subgroepen van de bevolking zijn beperkt, met een iets lagere dekking bij mannen (98,8% in 2022), jongere volwassenen (leeftijdsgroep 20-39 jaar, 98,0%) en mensen die in Brussel wonen (98,7%).
- De meeste EU-landen, waaronder België, melden een (bijna) universele dekking van de bevolking, hoewel het onduidelijk is hoe betrouwbaar en vergelijkbaar deze gegevens zijn.
Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten
Eigen betalingen van de gezinnen (A-2 tot A-5)
De Belgische verplichte ziekteverzekering dekt een brede waaier aan diensten. De kosten ervan worden gedeeld door de patiënt, de verplichte ziekteverzekering en soms een aanvullende (vrijwillige) ziekteverzekering. De eigen betalingen zijn de uitgaven die patiënten rechtstreeks dragen wanneer ze gebruikmaken van de gezondheidszorg omdat de verplichte of aanvullende ziekteverzekering de kosten van medisch materiaal of een medische dienst niet (volledig) dekt. De eigen betalingen bestaan uit remgelden, supplementen (bv. ereloonsupplementen, kamersupplementen) en de directe betalingen voor producten en diensten die niet door de ziekteverzekering worden vergoed.
De eigen betalingen treffen sommige bevolkingsgroepen meer dan andere omdat ze meer gezondheidskosten hebben en/of minder middelen. Ze kunnen daarom een drempel zijn voor toegang tot gezondheidszorg. Er bestaan verschillende beschermingsmechanismen om het remgeld voor lage-inkomensgezinnen, chronische zorggebruikers en personen met hoge zorguitgaven te beperken (verhoogde tegemoetkoming) of te begrenzen (MaF of maximumfactuur).
De onderstaande set van indicatoren meet het deel van de gezondheidszorgkosten dat niet door de verplichte ziektekostenverzekering wordt gedekt en dus rechtstreeks ten laste is van patiënten, evenals de financiële impact ervan op de gezinnen. Ze omvatten:
- Eigen betalingen, uitgedrukt als percentage van de totale gezondheidsuitgaven (A-2)
- Eigen betalingen, uitgedrukt als percentage van de totale consumptie uitgaven van gezinnen (A-3)
- Aandeel gezinnen met catastrofale eigen betalingen (A-4)
- Eigen betalingen voor ziekenhuiszorg, uitgedrukt als percentage van de totale uitgaven voor ziekenhuiszorg (A-5)
Resultaten
Eigen betalingen, uitgedrukt als percentage van de totale gezondheidsuitgaven (A-2) en percentage van de totale consumptie uitgaven van gezinnen (A-3)
- De totale eigen betalingen stegen tussen 2010 en 2019 met 40%, en daalden vervolgens sterk in 2020 als gevolg van de lockdowns en het uitstellen van niet dringende zorg tijdens de covidpandemie. Ze veerden opnieuw op in 2021, maar bleven onder het niveau van 2019.
- De remgelden stegen eveneens, maar niet zo snel als de eigen betalingen. In 2021 bedroegen ze één vijfde van de totale eigen betalingen.
- Globaal genomen was er een licht dalende evolutie van het aandeel eigen betalingen in de totale uitgaven voor gezondheidszorg, van iets minder dan 20% in 2010 tot iets minder dan 18% in 2021. Dit percentage ligt hoger dan in de buurlanden.
- Het aandeel eigen betalingen in de totale gezondheidsuitgaven varieert aanzienlijk per type gezondheidszorg. In het bijzonder ligt het hoog voor tandzorg en medische hulpmiddelen (bv. brillen, hoorapparaten, enz.).
- Het aandeel eigen betalingen ten opzichte van de consumptie uitgaven van de gezinnen was stabiel tussen 2010 en 2019 rond 3,9% en daalde naar 3,6% in 2020. Het percentage lag over de hele periode hoger dan de EU-gemiddelden en bijna twee tot drie keer hoger dan in de buurlanden.
Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten
Bron: gezondheidsdata OESO 2023
Bron: Gezondheidsrekeningen (SHA)
Gezinnen met catastrofale eigen betalingen (% van de respondenten, huishoudbudgetonderzoek) (A-4)
Gezinnen besteden hun financiële middelen in de eerste plaats aan basisbehoeften zoals voeding, huisvesting en nutsvoorzieningen, vooral als ze over weinig geld beschikken. Het bedrag dat daarna overblijft noemen we de "financiële draagkracht" (voor gezondheidszorg). Door de kosten voor zorg rechtstreeks aan te rekenen aan gezinnen, kunnen eigen betalingen financiële problemen veroorzaken bij zorggebruikers.
Twee indicatoren worden gebruikt om te meten of gezinnen geconfronteerd worden met financiële problemen wanneer ze zorg gebruiken: catastrofale gezondheidsuitgaven en verarmende gezondheidsuitgaven. Eigen betalingen worden als catastrofaal beschouwd indien ze hoger zijn dan 40% van de financiële draagkracht, en als verarmend indien ze de financiële draagkracht overschrijden.
- In 2020 werd 5,2% van de Belgische gezinnen geconfronteerd met catastrofale eigen betalingen, waarvan 1,1% verarmend.
- Catastrofale eigen betalingen troffen vaker arme gezinnen en gezinnen waarvan het gezinshoofd lager opgeleid, inactief of werkloos is. Ze kwamen meer voor in Brussel (6,7%) dan in Wallonië (5,3%) of in Vlaanderen (4,8%).
- Medische hulpmiddelen, kinesitherapie/revalidatie en tandzorg waren belangrijke uitgavencategorieën voor gezinnen met catastrofale eigen betalingen in 2020, terwijl de uitgaven voor ziekenhuiszorg en ambulante zorg lager waren dan normaal als gevolg van de lockdowns en het uitstellen van niet-dringende zorg tijdens de covidpandemie.
- Vóór de pandemie lag het aandeel gezinnen met catastrofale eigen betalingen in België (3,8% in 2018) onder het EU-gemiddelde, maar het was hoger dan in de buurlanden.
Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten
Bron: eigen berekeningen op basis van HBO data van enquêtejaren 2012, 2014, 2016, 2018, 2020.
Nota: breuk in tijdreeks in 2018; gegevens voor en na 2018 zijn niet vergelijkbaar.
Bron: Data WGO Europa 2023
Eigen betalingen voor ziekenhuiszorg, uitgedrukt als percentage van de totale uitgaven voor ziekenhuiszorg (A-5)
In ziekenhuizen bestaan de eigen betalingen uit remgelden, supplementen die boven op de officiële tarieven worden aangerekend en directe eigen betalingen voor niet-gedekte diensten, materiaal, geneesmiddelen, enz. De ziekenhuizen kunnen de supplementen en directe eigen betalingen vrij bepalen. Die vormen soms een veel grotere financiële last dan de remgelden en kunnen de kosten van een ziekenhuisverblijf aanzienlijk doen oplopen. Bovendien zijn de bestaande financiële beschermingsmechanismen zoals verhoogde tegemoetkoming of de maximumfactuur niet van toepassing op deze bijkomende kosten. Hierdoor neemt het risico toe dat financieel kwetsbare patiënten de zorg die ze nodig hebben niet kunnen betalen. Deze kosten zijn vaak geheel of gedeeltelijk gedekt door een aanvullende (hospitalisatie)verzekering, maar niet iedereen kan zich deze extra dekking veroorloven.
Sinds 2010 zijn er verschillende wetten in voege getreden die de supplementen beperken of in sommige situaties zelfs helemaal verbieden. Op dit moment kunnen ze alleen in rekening worden gebracht aan een patiënt die uitdrukkelijk om een eenpersoonskamer heeft gevraagd.
- Het aandeel eigen betalingen in de totale uitgaven voor de ziekenhuiszorg daalde van 19,0% in 2018 naar 17,6% in 2021. Dat hangt grotendeels samen met een verschuiving van klassieke hospitalisaties met hogere eigen betalingen naar daghospitalisaties (waarbij patiënt niet overnacht) met lagere eigen betalingen. Voor daghospitalisaties daalde het aandeel eigen betalingen eveneens in de tijd.
- Het aandeel supplementen in de totale eigen betalingen steeg van 67% in 2018 naar 69% in 2021. Meer dan 70% van die supplementen waren ereloonsupplementen; deze uitgavepost was daarmee goed voor bijna de helft van alle eigen betalingen en was de enige die toenam in de loop van de tijd.
- De eigen betalingen voor ziekenhuiszorg lagen hoger in Brussel, zowel voor de klassieke hospitalisaties als daghospitalisaties, en iets lager in Vlaanderen.
- In 2021 bedroegen de eigen betalingen voor een klassieke hospitalisatie gemiddeld € 660 (€ 206 voor remgelden en € 454 voor supplementen en directe betalingen). Voor daghospitalisaties was dit bedrag gemiddeld € 110 (€ 33 voor remgelden en € 78 voor supplementen). Er waren echter aanzienlijke verschillen, afhankelijk van bijvoorbeeld het ziekenhuis, het type kamer (al dan niet een eenpersoonskamer), het recht op verhoogde tegemoetkoming, enz.
- Tijdens de covidpandemie daalden de overheidsuitgaven voor ziekenhuiszorg met 6% en de eigen betalingen met 16%, waardoor het aandeel eigen betalingen in de totale ziekenhuisuitgaven daalde van 18,6% in 2019 naar 17,1% in 2020. Daarna nam dat aandeel opnieuw toe tot 17,6% in 2021.
Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten
Bron: IMA
Alle ziekenhuisopnames | ||||
---|---|---|---|---|
2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
Eigen betalingen (gemiddelde per opname) | € 356 | € 358 | € 347 | € 348 |
Remgelden (gemiddelde per opname) | € 116 | € 114 | € 111 | € 108 |
Supplementen en directe betalingen (gemiddelde per opname) | € 240 | € 244 | € 237 | € 240 |
Ereloonsupplementen (gemiddelde per opname) | € 166 | € 169 | € 164 | € 171 |
Eigen betalingen (% van de totale uitgaven voor ziekenhuiszorg) | 19,0% | 18,6% | 17,1% | 17,6% |
Klassieke hospitalisaties | ||||
2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
Eigen betalingen (gemiddelde per opname) | € 628 | € 642 | € 639 | € 660 |
Remgeld (gemiddelde per opname) | € 204 | € 204 | € 205 | € 206 |
Supplementen en directe betalingen (gemiddelde per opname) | € 424 | € 438 | € 434 | € 454 |
Ereloonsupplementen (gemiddelde per opname) | € 290 | € 300 | € 298 | € 320 |
Eigen betalingen (% van de totale uitgaven voor ziekenhuiszorg) | 22,4% | 22,4% | 21,3% | 22,1% |
Daghospitalisaties | ||||
2018 | 2019 | 2020 | 2021 | |
Eigen betalingen (gemiddelde per opname) | € 103 | € 104 | € 101 | € 111 |
Remgeld (gemiddelde per opname) | € 33 | € 33 | € 32 | € 33 |
Supplementen en directe betalingen (gemiddelde per opname) | € 70 | € 71 | € 70 | € 78 |
Ereloonsupplementen (gemiddelde per opname) | € 51 | € 52 | € 51 | € 57 |
Eigen betalingen (% van de totale uitgaven voor ziekenhuiszorg) | 10,3% | 9,8% | 8,3% | 9,1% |
Mensen met zelf-gerapporteerde onvervulde behoeften aan medische zorg (A-6) of aan tandzorg (A-7) omwille van financiële redenen (% van respondenten, EU-SILC)
Wanneer ze geconfronteerd worden met (potentiële) hoge eigen betalingen, kiezen sommige lage-inkomensgezinnen ervoor om de zorg te gebruiken die ze nodig hebben en op één of andere manier de catastrofale uitgaven te betalen, terwijl andere gezinnen ervoor kiezen om zorg uit te stellen of ervan af te zien. Er is echter weinig informatie voorhanden over zorg die nodig is, maar niet wordt gebruikt. Daarom moeten we gebruik maken van enquêtegegevens om ons een idee te geven van het aantal mensen dat de kosten voor gezondheidszorg als zodanig problematisch ervaart dat ze afzien van noodzakelijke zorg of behandelingen.
De EU-SILC, de belangrijkste gegevensbron voor deze twee indicatoren, definieert een onvervulde behoefte aan medische zorg/tandzorg als het zich voordoen van ten minste één situatie waarin de persoon geen medisch/tandheelkundig onderzoek of behandeling voor een gezondheidsprobleem kreeg terwijl hij/zij dat wel echt als nodig inschatte.
Resultaten
Mensen met zelf-gerapporteerde onvervulde behoeften aan medische zorg omwille van financiële redenen (A-6)
- Het percentage respondenten dat onvervulde behoeften aan medische zorg rapporteerde, steeg van 1,4% in 2011 tot 2,2% in 2014-2016, en daalde daarna geleidelijk tot 0,9% in 2022.
- De kans op onvervulde behoeften aan medische zorg omwille van financiële redenen was groter bij lage-inkomensgezinnen (4,1% in 2011, 7,7% in 2016 en 2,6% in 2022), bij mensen die lager opgeleid zijn en bij mensen op beroepsactieve leeftijd die niet werkten door werkloosheid of andere redenen; gepensioneerden hadden daarentegen minder vaak onvervulde zorgbehoeften. In het hoogste inkomenskwintiel kwamen geen onvervulde behoeften voor.
- Er waren gewestelijke verschillen in de incidentie van onvervulde behoeften (1,9% in Brussel, 2,0% in Wallonië en 0,2% in Vlaanderen in 2022), hetgeen (gedeeltelijk) kan worden verklaard door verschillen in inkomen, opleiding, leeftijd, enz. van de bevolking.
- Tot 2021 lag de incidentie van onvervulde medische behoeften omwille van financiële redenen in België boven het Europese gemiddelde. In 2022 daalde de incidentie tot onder het EU-14- en EU-27-gemiddelde, maar er is nog ruimte voor verbetering.
Bron: Eurostat
Bron: Eurostat
Nota: breuk in tijdreeks in 2019.
Mensen met zelf-gerapporteerde onvervulde behoeften aan tandzorg omwille van financiële redenen (A-7)
- Het percentage respondenten dat aangeeft een onvervulde behoefte te hebben aan tandzorg steeg van 2,9% in 2011 naar 3,8% in 2014 en 3,7% in 2016, en daalde daarna geleidelijk naar 2,5% in 2022.
- De kans op onvervulde behoeften aan tandzorg omwille van financiële redenen was groter bij lage-inkomensgezinnen (7,6% in 2011, 11,5% in 2014 en 2016 en 6,6% in 2022), en bijna onbestaande in gezinnen met de hoogste inkomens. Het percentage lag vooral hoog bij mensen die werkloos waren (8,6% in 2022) en, in mindere mate, bij mensen op beroepsactieve leeftijd die om andere redenen niet werkten (bv. mensen met een beperking of die arbeidsongeschikt waren, thuisblijfouders, enz. – 4,9% in 2022). De percentages lagen iets hoger bij mensen die lager opgeleid zijn en iets lager bij gepensioneerden.
- In 2021 bedroeg de incidentie van onvervulde behoeften aan tandzorg 2,7% in Brussel, 3,8% in Wallonië en 1,3% in Vlaanderen, mogelijk als gevolg van verschillen in inkomen, opleiding, leeftijd, enz. van de bevolking.
- De incidentie van onvervulde behoeften aan tandzorg omwille van financiële redenen ligt in België sinds 2016 in lijn met het Europese gemiddelde. Ondanks een verbetering in de afgelopen jaren blijft er een grote kloof bestaan tussen de armste en rijkste gezinnen.
Aandeel van ambulante activiteit uitgevoerd door geconventioneerde artsen (A-8) of tandartsen (A-9) (% van ambulante raadplegingen/contacten met actieve zorgverleners)
In België sluiten de zorgverleners elk jaar (in principe) overeenkomsten met de verzekeraars (bijv. artsen en tandartsen met mutualiteiten) waarin voor een bepaalde periode per prestatie het maximale honorarium wordt vastgesteld waarop zij aanspraak kunnen maken. Dit zorgt ervoor dat patiënten een zekerheid hebben over het aangerekende tarief, en ze bijgevolg van tevoren weten hoeveel ze moeten betalen voor hun consultaties en zorg, zonder bijkomende supplementen. Deze maatregel geldt echter alleen voor zorgverleners die deze overeenkomst hebben ondertekend. Telkens wanneer een nieuwe overeenkomst wordt opgesteld, beslist iedere zorgverlener of ze al dan niet opnieuw willen toetreden. In ruil voor het ondertekenen ontvangen zorgverleners bepaalde sociale voordelen.
Zorgverleners die de overeenkomst hebben aanvaard, de zogenaamde geconventioneerde zorgverleners, verbinden zich ertoe om geen ereloonsupplementen aan te rekenen in het kader van hun normale praktijk. Niet-geconventioneerde zorgverleners mogen boven op het officiële tarief ereloonsupplementen aanrekenen. Gedeeltelijk geconventioneerde zorgverleners kunnen ereloonsupplementen aanrekenen, maar alleen tijdens een beperkt, strikt gereguleerd aantal tijdsblokken (zo kunnen ze er bijvoorbeeld voor kiezen om twee dagen per week avondraadplegingen aan te bieden van 17.00 tot 21.00 uur en voor die late tijdsblokken meer aan te rekenen). In onze analyse worden gedeeltelijk geconventioneerde en niet-geconventioneerd zorgverleners samengevoegd in één categorie.
Aangezien het bedrag dat de verplichte ziekteverzekering terugbetaalt/vergoedt doorgaans hetzelfde is ongeacht de conventiestatus van de zorgverlener (met enkele uitzonderingen, zoals kinesitherapie), lopen patiënten die gedeeltelijk geconventioneerde of niet-geconventioneerde zorgverleners raadplegen het risico om meer te betalen. De beschikbaarheid van geconventioneerde zorgverleners zorgt voor prijstransparantie, geeft de patiënt prijszekerheid en draagt bij tot een betaalbare toegang tot zorg. In sommige gewesten en voor sommige soorten zorg (bv. dermatologie, tandzorg...) is er echter een tekort aan geconventioneerde zorgverleners.
Resultaten
- In 2021 was 87,1% van de huisartsen met 500 of meer ambulante raadplegingen per jaar ("actieve huisartsen") geconventioneerd.
- Het aandeel in ambulante activiteit van geconventioneerde huisartsen was reeds hoog en steeg verder van 83,1% in 2012 tot 87,3% in 2021. Het aandeel lag hoger in Vlaanderen (90,1%) dan in Wallonië (84,4%) en Brussel (71,2%). Toch werden 10% van de raadplegingen bij een huisarts voor rechthebbenden op de verhoogde tegemoetkoming uitgevoerd door een niet-geconventioneerde huisarts.
- Minder dan de helft van de raadplegingen van artsen-specialisten werd uitgevoerd door geconventioneerde artsen (44,0% in 2021), met een licht dalende trend in de tijd. In 2021 werden meer dan een derde van de raadpleging bij een arts-specialist voor rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming uitgevoerd door een niet-geconventioneerde arts.
- In 2021 was 56,4% van de arsten-specialisten met 500 of meer ambulante raadplegingen per jaar ("actieve artsen") geconventioneerd. Deze groep omvat echter meer artsen met een beperkte beroepsactiviteit, wat verklaart waarom door hen in totaal minder consultaties in rekening worden gebracht.
- Het aandeel activiteiten van geconventioneerde artsen-specialisten varieerde aanzienlijk tussen de medische specialismen, van 11,1% voor dermatologen tot 91,1% voor oncologen in 2021.
Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten
Bron: IMA
Artsen | Actieve artsen | % Actief | ||
Huisartsen | Totaal | 16098 | 10914 | 67,8% |
Geconventioneerd | 14319 | 9505 | 66,4% | |
Gedeeltelijk of niet geconventioneerd | 1779 | 1409 | 79,2% | |
% Geconventioneerd | 88,9% | 87,1% | ||
Arsten-specialisten | Totaal | 25504 | 14304 | 56,1% |
Geconventioneerd | 18232 | 8072 | 44,3% | |
Gedeeltelijk of niet geconventioneerd | 7272 | 6232 | 85,7% | |
% Geconventioneerd | 71,5% | 56,4% |
Bron: IMA
- Het aandeel in ambulante activiteit van geconventioneerde tandartsen is gedaald van 34,3% in 2012 naar 26,3% in 2021; dat betekent dat slechts iets meer dan 1 op de 4 patiëntcontacten werd uitgevoerd door een geconventioneerde tandarts. Dit percentage was aanzienlijk lager in Vlaanderen (16,6%) dan in Wallonië (40,4%) en Brussel (45,5%). In Vlaanderen hebben niet-geconventioneerde tandartsen bijna 4 keer meer contacten dan geconventioneerde tandartsen.
- In 2021 varieerde het aandeel in ambulante activiteit van geconventioneerde tandartsen van niet meer dan 1,1% voor orthodontisten en 1,9% voor parodontologen tot 29,1% voor algemene tandartsen en 72,5% voor stomatologen.
- In 2021 raadpleegden rechthebbenden op een verhoogde tegemoetkoming tweemaal vaker een geconventioneerde tandarts dan andere patiënten (43,6% vs. 22,9%). Maar zelfs in deze kwetsbare groep werd meer dan een derde van de consultaties uitgevoerd door niet-geconventioneerde tandartsen.
Link naar de technische fiche en gedetailleerde resultaten
Bron: IMA
Tandartsen | Actieve tandartsen | % Actief | |
---|---|---|---|
Totaal | 10 476 | 7 240 | 69,1% |
Geconventioneerd | 5 024 | 2 121 | 42,2% |
Gedeeltelijk of niet geconventioneerd | 5 452 | 5 119 | 93,9% |
% Geconventioneerd | 48,0% | 29,3% |
Bron: IMA